dinsdag 13 oktober 2009

negende gedicht: 'femmes mortes 1' van Christine D'haen


1
– ˘˘– ˘˘

De medeklinker minst bemind: jij, daar.
Twee harde zachte, twee dactylen: jij.
Nu vormt het alomvattend Onbezield
haar blauwgroen schuchter-durvend gretig zien
door dood tot levend wereldwijd miljard, –
diens liefdesfluisteringen ’s nachts nabij,
de glimlach even in zichzelf verward,
de stem die hapert, vingers op klavier
ontvouwen bang de vleugels van het hart.
Eerst nu en hier, nu beeld van nu en hier,
verdwenen nu en hier haast; later, waar?

Christine D’haen, Innisfree, Querido, Amsterdam, 2007.



Je moet het maar doen, anno 2007 een metrum aangeven boven een gedicht, een dactylus dan nog. Al veel meer 2007 is de spanning tussen dat bovenschrift en de tekst eronder, die is niet geschreven in een dactylische hexameter maar in een erg strikt uitgevoerde jambische pentameter. De openingsverzen bouwen wel verder op het technische elan van de aanduiding. Het gedicht lijkt zelfs een medeklinker als hoofdrolspeler te krijgen, in het tweede vers bijgestaan door de dactylus die dus toch aanwezig is, zij het niet in de verspraktijk. Volgens de aantekeningen van de dichteres is de medeklinker in kwestie de ‘k’ die zacht wordt ‘door de omgevende klinkers’. Gaat het om de ‘k’ uit het woord ‘dactylus’? Ondanks deze onderwerpen klinken de eerste verzen niet als een uiteenzetting over taal of poëzie. Daarvoor zorgen de andere woorden: ‘bemind’, ‘harde zachte’ en tot tweemaal toe ‘jij’. Zelfs als die jij een medeklinker is, dan wordt hij toch meer dan een grammaticale term. De aanspreking geeft hem een menselijk karakter en de herhaling beklemtoont dat het woord uit zachte klanken opgetrokken is.
Het derde vers springt van de ruimte naar de tijd, van ‘daar’ naar ‘nu’. Logisch is het wel want daar bevinden zich wellicht ook die ‘twee dactylen’ en nu weerklinken er toch jamben. In het nu bevindt zich echter het ‘alomvattend Onbezield’, dat wellicht voorbij de grenzen van de tijd geraakt. Als geheel laat de volgende zin zich op diverse manieren lezen. Het onderwerp zou simpelweg ‘het’ kunnen zijn en ‘alomvattend Onbezield’ een bijwoordelijke bepaling maar ‘het’ zou ook bij de rest kunnen horen zodat het ‘alomvattend Onbezield’ het onderwerp en tevens de agensrol is toebedeeld. Wat wordt gevormd is ‘haar blauwgroen schuchter-durvend gretig zien’, iets dat tegenstellingen herbergt en dat van een vrouw is, getuige het vrouwelijke bezittelijk voornaamwoord. Zou het kloppen dat dat zien wordt gevormd door dood, met wereldwijd een miljard levend(en) tot gevolg? Is het dan de vrouw die wordt gevormd – zij baart immers nakomelingen?
Na de gedachtestreep schetst het gedicht de mengeling van aarzeling en initiatief, van verwarring en durf die gepaard gaat met ‘diens liefdesfluisteringen ’s nachts nabij’. Het lichaam of de lichamen verschijnen nooit in hun geheel, maar worden telkens opgeroepen door een onderdeel: fluisteringen, glimlach, stem, vingers, hart. Samen lijken die personages te vormen waarvan de contouren echter niet zijn aangegeven, ze worden letterlijk op fragmentarische wijze geschetst. Het wordt er niet duidelijker op over wie het gedicht handelt maar van het ‘harde zachte’ uit het tweede vers lijkt hier toch vooral het tweede aanwezig. Dit alles gebeurt in de middelste, tevens langste, zin van het gedicht, waarvan het slot samenvalt met de versafbreking. De zin-uit-twee-verzen die volgt vormt daardoor duidelijk een aparte entiteit, net zoals de gelijkaardig geconstrueerde zin waarmee het gedicht opende. ‘Daar’ is inmiddels ‘hier’ geworden en dat komt eerst: ‘Eerst nu en hier’. Daarna volgt het ‘beeld van nu en hier’ die uiteindelijk haast verdwenenzijn. Hebben we hier te maken met de schepping? Eerst de man, dan de vrouw naar zijn evenbeeld? Dan is de man (nu en hier) haast verdwenen en pas later vraagt men zich of waar hij is. Of waar zij is? De titel van de drieledige cyclus die met dit gedicht opent luidt onheilspellend: 'femmes mortes'.Verwijzen de opeenvolging van 'nu en hier' en daarna het beeld en de quasi verdwijning daarvan naar het overlijden van een vrouw?
Misschien valt deze schepping ook te lezen als de literaire: eerst is er nu en hier en dan het beeld daarvan, het gedicht maar ook dat blijkt vergankelijk, men vraagt zich later af waar het is. Of vraagt men zich af of het waar is, was? Misschien is dat wel plausibeler, we hebben immers een gedicht voor ons. Hoe klassiek dit gedicht ook klinkt en oogt, het opent een heerlijke cascade aan mogelijkheden.